Dag 26

Bijbeltekst: Johannes 9

Johannes 1:1-18

Het Woord van God

1In het begin was het Woord, het Woord was bij God en het Woord was God. 2Het was in het begin bij God. 3Alles is erdoor ontstaan en zonder dit is niets ontstaan van wat bestaat. 4In het Woord was leven en het leven was het licht voor de mensen. 5Het licht schijnt in de duisternis en de duisternis heeft het niet in haar macht gekregen.

6Er kwam iemand die door God was gezonden; hij heette Johannes. 7Hij kwam als getuige, om van het licht te getuigen, opdat iedereen door hem zou geloven. 8Hij was niet zelf het licht, maar hij was er om te getuigen van het licht: 9het ware licht, dat ieder mens verlicht en naar de wereld kwam. 10Het Woord was in de wereld, de wereld is door hem ontstaan en toch kende de wereld hem niet. 11Hij kwam naar wat van hem was, maar wie van hem waren hebben hem niet ontvangen. 12Wie hem wel ontvingen en in zijn naam geloven, heeft hij het voorrecht gegeven om kinderen van God te worden. 13Zij zijn niet op natuurlijke wijze geboren, niet uit lichamelijk verlangen of uit de wil van een man, maar uit God.

14Het Woord is mens geworden en heeft bij ons gewoond, vol van goedheid en waarheid, en wij hebben zijn grootheid gezien, de grootheid van de enige Zoon van de Vader. 15Van hem getuigde Johannes toen hij uitriep: ‘Hij is het over wie ik zei: “Die na mij komt is meer dan ik, want hij was er vóór mij!”’ 16Uit zijn overvloed zijn wij allen met goedheid overstelpt. 17De wet is door Mozes gegeven, maar goedheid en waarheid zijn met Jezus Christus gekomen. 18Niemand heeft ooit God gezien, maar de enige Zoon, die zelf God is, die aan het hart van de Vader rust, heeft hem doen kennen.

” Wat vreemd dat u niet begrijpt waar Hij vandaan komt, terwijl Hij mijn ogen geopend heeft” 

‘Laat het licht aan!’ (Leave a light on)

Het zou een dringende vraag kunnen zijn van de blinde man in het verhaal die weer kan zien! Hij geniet zo van de wereld die hij na zijn genezing kan zien, dat hij niet wil dat het ooit weer donker wordt! Als het al een beetje schemert is het eerste wat hij tegen zijn huisgenoten zegt ‘laat het licht maar aan’ En na een paar dagen zeggen zijn huisgenoten als ze even weg gaan het zelf al tegen hem: ‘Ik zal het licht aanlaten toch?!’ (I will leave the light on).

Bij de blinde in het verhaal gaat het licht van zijn leven aan en het blijft ook aan. Hij raakt niet meer de weg kwijt, hij kan nu zijn eigen weg zien en verder gaan. En de vriend in de popsong moet ook zijn/ haar eigen weg gaan. Maar dat kan die niet zo goed want die vriend heeft het moeilijk, is aan de drugs en zoekt het donker op waar die in blijft. Heel alleen.

‘Toen je niet reageerde op mijn telefoontje gingen bij mij de alarmbellen af net zoals toen ik de joints zag die je liet slingeren. Laat niet los, hou vol. Daar in de verte zie je een huis op een heuvel dat als een vuurtoren voor je kan zijn. Dat is de plek waar je veilig bent en waar we vergevingsgezind zijn, want we maken allemaal fouten.

Ik wil niet nóg een vriend verliezen, dus ik laat het licht voor je aan’. Hopelijk gaan je ogen daardoor open Ik weet dat je nu down en out bent, maar je moet dapper zijn en weet dat er wonderen gebeuren.

In het Bijbelverhaal vragen buren en bekenden ook hoe zijn ogen open zijn gegaan. En de genezen blinde zegt: Iemand die Jezus heet streek wat modder op mijn ogen en zei dat ik me moest wassen. En daarna kon ik zien. Dus zo zou je in de geest van het verhaal Tom Walker verder kunnen laten zingen: ‘Wrijf je ogen nu eens goed diep uit en loop daarna rechtstreeks naar het licht toe! Dan ben je er!’

Janos Schellevis

Johannes 9

Genezing van een blinde

1In het voorbijgaan zag Jezus iemand die al vanaf zijn geboorte blind was. 2Zijn leerlingen vroegen: ‘Rabbi, hoe komt het dat hij blind was toen hij geboren werd? Heeft hij zelf gezondigd of zijn ouders?’ 3‘Hij niet en zijn ouders ook niet,’ was het antwoord van Jezus, ‘maar Gods werk moet door hem zichtbaar worden. 4Zolang het dag is, moeten we het werk doen van Hem die Mij gezonden heeft; straks komt de nacht en dan kan niemand iets doen. 5Zolang Ik in de wereld ben, ben Ik het licht voor de wereld.’ 6Na deze woorden spuwde Hij op de grond. Met het speeksel maakte Hij wat modder, Hij streek die op de ogen van de blinde 7en zei tegen hem: ‘Ga u wassen in het badhuis van Siloam.’ (Siloam is in onze taal ‘gezondene’.) De man ging weg, waste zich, en toen hij terugkwam kon hij zien.

8Zijn buren en de mensen die hem kenden als bedelaar zeiden: ‘Is dat niet de man die altijd zat te bedelen?’ 9De een zei: ‘Ja, die is het,’ en de ander: ‘Nee, maar hij lijkt er wel op.’ De man zelf zei: ‘Ik ben het echt.’ 10Toen vroegen ze: ‘Hoe zijn je ogen opengegaan?’ 11Hij zei: ‘Iemand die Jezus heet, maakte wat modder, streek die op mijn ogen en zei: “Ga naar Siloam om u te wassen.” Ik ging erheen, en toen ik me gewassen had kon ik zien.’ 12Ze vroegen: ‘Waar is die man?’ ‘Dat weet ik niet,’ zei hij.

13Toen namen ze de man die blind geweest was mee naar de farizeeën. 14De dag dat Jezus modder gemaakt had en zijn ogen geopend had, was namelijk een sabbat. 15Ook de farizeeën vroegen hoe het kwam dat hij kon zien. En weer vertelde hij: ‘Hij heeft wat modder op mijn ogen gedaan, ik heb me gewassen en nu kan ik zien.’ 16Sommige farizeeën meenden: ‘Zo iemand komt niet van God, want Hij houdt zich niet aan de sabbat,’ maar anderen zeiden: ‘Hoe zou een zondig mens zulke tekenen kunnen verrichten?’ Er ontstond verdeeldheid. 17Daarop vroegen ze aan de blinde: ‘Wat denk jij van die man? Het zijn immers jouw ogen die Hij geopend heeft.’ ‘Hij is een profeet,’ was zijn antwoord.

18Maar de Joden wilden niet geloven dat hij blind geweest was en nu kon zien. Ze riepen zijn ouders 19en vroegen hun: ‘Is dat uw zoon die blind geboren zou zijn? Hoe kan hij dan nu zien?’ 20‘Dit is onze zoon,’ zeiden zijn ouders, ‘en hij is blind geboren, dat weten we zeker. 21Maar hoe hij nu kan zien, dat weten we niet, en wie zijn ogen geopend heeft, weten we ook niet. Vraag het hem zelf maar. Hij is oud genoeg om voor zichzelf te spreken.’ 22Dat zeiden de ouders omdat ze bang waren voor de Joden, omdat die toen al besloten hadden dat ze iedereen die Jezus als de messias zou erkennen uit de synagoge zouden zetten. 23Daarom zeiden de ouders dus dat hij oud genoeg was en dat ze het hem zelf moesten vragen.

24Toen riepen ze de man die blind geweest was weer bij zich. ‘Geef Gód de eer,’ zeiden ze, ‘die man is een zondaar, dat weten we toch.’ 25‘Of Hij een zondaar is weet ik niet,’ zei hij, ‘maar één ding weet ik wel: ik was blind en nu kan ik zien.’ 26Ze drongen aan: ‘Wat heeft Hij met je gedaan? Hoe heeft Hij je ogen geopend?’ 27‘Dat heb ik u toch al verteld,’ zei hij, ‘maar u luistert niet! Wat wilt u nog meer horen? Wilt u soms leerling van Hem worden?’ 28Nu vielen ze tegen hem uit: ‘Je bent zelf een leerling van Hem! Wij zijn leerlingen van Mozes. 29Van Mozes weten we dat God met hem gesproken heeft, maar van deze man weten we niet waar Hij vandaan komt.’ 30De man antwoordde: ‘Wat vreemd dat u niet begrijpt waar Hij vandaan komt, terwijl Hij mijn ogen geopend heeft. 31We weten dat God niet naar zondaars luistert, maar wel naar iemand die vroom is en zijn wil doet. 32Dat iemand de ogen opent van een man die blind geboren is – dat is nog nooit vertoond! 33Als die man niet van God kwam, zou Hij dit toch niet hebben kunnen doen?’ 34Toen riepen ze: ‘Jij, sinds je geboorte een en al zonde, wil jij ons de les lezen?’ En ze joegen hem weg.

35Jezus hoorde dat en zocht hem op. Hij vroeg: ‘Gelooft u in de Mensenzoon?’ 36‘Als ik wist wie het was, heer, zou ik in Hem geloven,’ zei hij. 37‘U kijkt naar Hem en u spreekt met Hem,’ zei Jezus. 38Toen zei de man: ‘Ik geloof, Heer,’ en hij wierp zich voor Jezus neer. 39Jezus zei: ‘Ik ben in de wereld gekomen om het oordeel te vellen. Dan zullen zij die niet zien, zien en zij die zien, zullen blind worden.’ 40Een paar farizeeën die bij Hem stonden en dat hoorden, zeiden: ‘Wij zijn toch zeker niet blind!’ 41‘Was u maar blind,’ zei Jezus, ‘dan zou u zonder zonde zijn. Maar u beweert dat u kunt zien, en dus blijft uw zonde.

Deuteronomium 8: 1-6

Vergeet in voorspoed de HEER niet

81Leef alle geboden die ik u vandaag voorhoud strikt na. Dan zult u in leven blijven, in aantal toenemen en het land dat de HEER uw voorouders onder ede heeft beloofd, binnengaan en het in bezit nemen. 2Denk aan de tocht die de HEER, uw God, u door de woestijn heeft laten maken, veertig jaar lang. Hij wilde u zijn macht laten voelen en u op de proef stellen, om te ontdekken wat er in uw hart leefde: gehoorzaamheid aan zijn geboden of niet. 

3U hébt zijn macht leren kennen: hij liet u honger lijden en gaf u toen manna te eten, voedsel dat u nooit eerder had gezien en uw voorouders evenmin. Zo maakte hij u duidelijk dat een mens niet leeft van brood alleen, maar van alles wat de mond van de HEER voortbrengt. 

4Veertig jaar lang raakten uw kleren niet versleten en zwollen uw voeten niet op. 5Laat ieder van u dan beseffen dat de HEER, uw God, u opvoedt zoals een vader zijn kind opvoedt. 6Leef daarom zijn geboden na door de weg te volgen die hij u wijst en door ontzag voor hem te tonen.